We zien niemand op de trail de laatste twee dagen, uitgezonderd onze skidoo-vriend, Norbert, die ons verwende met warme soep en koekjes. We vragen ons af waar al de andere reizigers zijn die de Route Blanche als bestemming hebben. We hoorden overal dat de Route Blanche een mekka is voor sneeuwscooters, maar we zien niemand op de T3, de sneeuwscooter trail die we volgen langs de noordkust. Af en toe komen we dichter bij de route 138, de geasfalteerde weg die tot aan het begin van de Route Blanche gaat. Daar zien we pick-ups met sneeuwscooters achterop. 'Zouden ze allemaal daarheen rijden' vragen we ons hardop af. Of is er een andere reden? Het antwoord krijgen we een paar uur later.
Het is -25 graden als we de hut 's ochtends verlaten. Zelfs binnen was het -10 graden toen we wakker werden, onze drinkbus stond bevroren op de tafel. Norbert vertelde ons gisteren dat het niet warmer dan -20 wordt vandaag, maar de zon schijnt en de wind staat in de rug. Het voelt niet als -20, maar als we inademen door onze neus vriezen de neushaartjes kort aan elkaar vast. De trail is geprepareerd door de groomer, een soort grote tractor met een aanhanger erachter die over de sneeuw sleept en een vlak oppervlak achterlaat. Door de koude is het oppervlak hard en glad. Op vlakke stukken glijden we makkelijk vooruit, omhoog moeten we wandelen met de ski's in de hand, naar beneden vliegen we met enig risico naar beneden. Na vijf kilometer draait de trail naar rechts, alleen het prachtig, gladde pad draait niet mee. Het stopt in de bocht en verandert in twee ruwe tractorsporen in de sneeuw. Makkelijk glijden wordt voorzichtig schuifelen, naar beneden wordt wandelen, net zoals bergop. Zolang er een spoor is, kunnen we verder, eten hebben we voorlopig genoeg. Aan het einde van de dag verandert het tractorspoor in een smal pad gemaakt door één sneeuwscooter. Tot onze verbazing staat er een kleine hut langs de route. De deur is ingesneeuwd met een dik pak sneeuw. 'Hier is nog niemand geweest in de hele winter' zegt Zoë. 'Benieuwd wat we morgen tegenkomen' is het antwoord van Olivier.
De volgende ochtend volgen we het eenzame sneeuwscooterspoor een paar kilometer. De strakke noordenwind schroeit op ons gezicht en we pakken ons helemaal in met mondmasker en skibril. Op een van de open vlaktes komt er een sneeuwscooter uit de andere richting. Hij trekt een slee achter zich aan, leeg. Hij stopt en vraagt of wij de skiers zijn die naar Blanc-Sablon gaan. 'De route gaat hier naar rechts' en we kijken naar de open vlakte waar geen spoor te zien is. 'Is de route niet gemarkeerd?'. 'Nope, te weinig sneeuw en te weinig vrijwilligers dit jaar' vertelt Marco. 'Hebben jullie een kaart?' vraagt hij. We hebben onze gps, maar de route die we daar hebben, hebben we grof getekend in Google Maps. Tot dusver was alles perfect gemarkeerd en er was geen nood om onze Google Maps kaart exact te maken. 'Waar gaat dit pad heen?' vragen we, wijzend naar het sneeuwscooter spoor dat we al een paar kilometer volgen. 'Dit is naar mijn hut. Voor de rest komt hier niemand'. Een beetje vertwijfeld blijven we staan. Hier zijn we niet op voorbereid en Marco kan ons niet vertellen wanneer de trail weer gemarkeerd is. 'Laten we het maar proberen' zeggen we tegen beter weten in. Eigenlijk weten we al dat het waarschijnlijk gekkenwerk is, maar onze koppigheid dwingt ons om het te proberen. We plakken de skins of stijgvellen, een synthetische strip met haartjes die één richting opstaan, onder de ski's en ploegen ons een weg door het onaangetaste landschap.
Een uur later staren we in de verte, zoekend naar een teken van de route. We zijn al een paar keer fout gegaan omdat er nauwelijks enige aanwijzing is. Als de trail onderhouden is, zijn er overal wegwijzers of houten stokken die de route markeren. Nu hangt er slechts heel af en toe een bordje dat ze niet hebben weggehaald na de vorige winter. Het is net zo makkelijk verdwalen als in een woestijn met alleen zand, wij zien alleen wit. Het is gevaarlijk een willekeurig pad te volgen door de sneeuw, recht op het doel af, want er zijn onverwachte afgronden en niet bevroren rivieren. Geen enkele sneeuwscooter is dit jaar gepasseerd waardoor de sneeuw niet samengepakt is. Zelfs op ski’s zakken we diep weg en sleuren de trailer achter ons aan. Onze snelheid daalt tot een halve kilometer per uur. Het is onwaarschijnlijk mooi om in zo’n maagdelijk wit landschap te staan waar niemand geweest is, maar we realiseren ook de realiteit. Aan deze snelheid duurt het minimaal tien dagen tot het volgende dorp. Onze etensvoorraad telt nog zes maaltijden, inclusief de twee noodmaaltijden. Het is niet onmogelijk, maar hier zijn we niet op voorbereid. Het is veel slimmer de weg te volgen. Voor de tweede keer in een paar weken tijd moeten we omkeren en onze plannen wijzigen. We skiën dezelfde route terug, wat nu iets makkelijker gaat omdat we onze eigen, samengepakte, sporen kunnen volgen. Deze keer zijn we minder teleurgesteld dan de valse start in Quebec. We balen nog steeds, maar zijn trots dat we weer snel hebben besloten. In de hut wegen we onze opties af, die eigenlijk beperkt zijn tot één optie. We zullen route 138 moeten volgen tot een punt waar de trail weer onderhouden is. Koppig als we zijn, besluiten we dat te voet te doen, 29 kilometer wandelen.
De volgende ochtend worden we vroeg wakker als de hele hut beweegt onder het gebeuk van een sneeuwstorm. “Dat wordt een dagje hier blijven” zegt Zoë, die kan genieten van een dagje rust in zo’n huisje. Olivier accepteert de situatie, al kijkt hij stiekem naar de lucht in de hoop dat de sneeuwstorm alsnog voorbij trekt. Helaas voor Zoë wordt de sneeuwstorm iets lichter en besluiten we, na de verloren dag van gisteren, alsnog te vertrekken. We skiën door een vers pak sneeuw naar de asfaltweg en zien dat deze helemaal is ondergesneeuwd. “We kunnen toch nog skiën vandaag” lachen we vrolijk. We skiën over de pechstrook, maar een grote sneeuwschuiver onderbreekt ons korte plezier. We binden de ski’s achterop en wandelen verder, en even later wisselen we de ski’s van de slee voor de wielen. Op de trail is onze gemiddelde snelheid zo’n vier kilometer per uur, maar al wandelend over een geasfalteerde weg halen we meer dan vijf kilometer per uur. “Al wandelend zijn we sneller in Blanc Sablon”, maar we hadden ook dit stuk veel liever geskied. De besneeuwde weg is prachtig, met af en toe uitzicht op de bevroren baaien, maar we zijn natuurlijk aan de noordkust om te skiën en moeten lachen over onze eigen koppigheid. Na 25 kilometer is het tijd voor lunchpauze. We proberen beschut te zitten achter een hoop sneeuw, terwijl Zoë een wrap klaarmaakt met walnoten en geraspte kaas. Olivier checkt de gps. “We hebben een probleempje.”. “Het is meer dan 29 kilometer zeker?”. “Het is nog 20 kilometer tot het eerste dorp. Dat halen we nooit vandaag”. We kunnen niet zomaar naast de weg kamperen want de berm is nergens breder dan 3 meter. “We zullen onze duim uitsteken en zien wel”.
Na vijf minuten wandelen, staat er pick-up van Transport Quebec naast de weg. “Kan ik jullie helpen?” vraagt hij vriendelijk. “We zijn op weg naar Sheldrake, maar het is iets verder dan we dachten”. “Ik ga die kant uit, wil je een lift?”. Het woord ‘lift’ wijzen we meestal af, koppig als we zijn om alles op eigen kracht te doen, maar hebben gelukkig geleerd om dat af en toe opzij te zetten. We hebben 25 kilometer zelf gewandeld en dat was genoeg om ons gemoed gerust te stellen. We vertellen Hubert dat we een persoon kennen in Rivière-au-Tonnere, tien kilometer verder dan Sheldrake. “Daar woon ik! Wie is het?” vraagt hij enthousiast. “Michèle, euuuhh. De achternaam staat in onze telefoon”. De noordkust is een heel kleine gemeenschap en het voelt alsof iedereen iedereen kent. Mensen vragen ons steeds naar de achternaam, maar wij hebben al moeite om alle voornamen te onthouden. Toch is de achternaam de sleutel in deze regio. Hij zegt dat er slechts twee mensen in het dorp zijn die Michèle heten en hij kent iedereen. ‘Michèle Depeyre’ zegt Olivier als hij de naam gevonden heeft in zijn telefoon. ‘Aha, ik denk niet dat ze er is want ze komt maar een paar keer per jaar naar hier”. “Ze zou donderdag aangekomen moeten zijn” zeggen we hoopvol. “We hebben het telefoonnummer, dus misschien kunnen we bellen”. “We rijden wel even naar hun huis dan weten we meteen of ze er zijn. Ze wonen prachtig trouwens”. Er staat inderdaad een auto voor de deur en we zien dat de televisie aanstaat. Voorzichtig kloppen we op de deur en Michèle doet verrast open. “Dat hebben jullie snel gedaan! Kom binnen”.