Na de Chaco in Paraguay zijn we hongerig aan het ronddwalen op de markt van Villa Montes, het eerste dorp dat we na de grens tegenkomen. Het is gezellig en kleurrijk. Overal op straat staan wagentjes en lopen mensen rond om hun waren te verkopen. We proberen van alles wat uit. Zoë haar vingers tintelen van de cultuur die hier door elkaar loopt. Het is de moderne mens, gewaagd in strakke broeken en topjes, tegenover de cholitas en de mennonieten, in klederdracht. De Cholita-dames zijn afkomstig uit het hoger gelegen La Paz. Hun kledij is niet gemaakt op het warme weer, maar prachtig voor het oog. Met hun hoge sokken, dikke rok tot op de knieën, voorgebonden voorschoot en hun twee lange vlechten die op het uiteinde achter de rug aan elkaar zijn vast geknoopt, zijn ze bescheiden opvallend. Al is het de schuchtere mennoniet die het meest uit het decor springt. Blauwe ogen en blond haar. De man, van kind tot volwassen, in een blauwe overal met blauwe pet en de vrouw met lang haar, strak opzij gekamd. Een mysterie voor Zoë, dat ze maar al te graag ontrafelt, maar er niet reikt. Er is er geen een die haar te woord wil staan, en eigenlijk weet ze ook niet goed wat ze wil vragen.
We zijn foto’s aan het maken als Zoë langs de kant van de weg een zwak geitje ziet liggen. Het beest moet van de heuvelrand gevallen zijn. Zoë pakt het op en ziet dat het nog op zijn pootjes kan staan, maar zwaar ondervoed is. Wat moeten we doen? Er is hier niemand te bekennen. Dan neemt ze een besluit. Ze pakt het beestje op en stopt het voorzichtig in de winkeltas en stapt weer op de fiets. Met het beest in haar ene arm en de andere aan het stuur fietsen we tot we bij een boer komen. De mensen kijken haar gapend aan als ze het beestje neerzet en vraagt of ze geitenhoeders zijn, dat zijn ze. ‘Mooi’ zegt Zoë, 'dan kunnen jullie dit beestje ook wel groot brengen, het heeft melk nodig'. Ze herhaalt drie keer dat ze wil dat het beestje groot wordt en draait zich dan om. Hopend dat het niet meteen in de soep beland, maar zelfs dat zou beter zijn dan een langzame dood langs de kant van de weg.
Het is een weekje fietsen tot Santa Cruz, waar Nair, de zus van Julia op ons zal wachten. We fietsen langs de grens van Paraguay en ook hier fietsen we door de Chaco, de Boliviaanse weliswaar. Toch is er geen vergelijken met het zwoegen door groene hel van Paraguay. Geen muggen, lange wegen en ondraaglijke hitte, maar bochtige weggetjes, prachtige groene berglandschappen en veel leven. We fietsen door een stilte van vogelgeluiden. Papegaaien in groen, blauw en rood verraden zichzelf door de krakende schreeuw en toekans vliegen met ons mee van boom naar boom. Ons energiegehalte verdubbelt zich iedere dag. Het is heerlijk fietsen. In de kleine dorpjes langs de weg zoeken we onze lunch en overnachtingsplekken. Voor de prijs hoeven we het niet te laten. Voor anderhalve euro eten we een compleet menu en voor zeven euro overnachten we in een prima kamertje. Toch is de Boliviaanse keuken niet onze favoriet en wordt ook het ‘gemak’ van goedkope hotelletjes onze vijand.
Lachend haalt Olivier de herinnering boven dat Simon drie jaar geleden zei ‘ik kan geen kip meer zien’. Kip, kip en nog eens kip. Elk bord is inclusief kip. Hevig gaan we opzoek naar een eigen maaltijd. Met papier op de deuren geplakt staat met grote letters 'het verkoopt gas’ of 'er is kaas’ en '5 bolivianos voor een douche’ tot 'hier lunch’ en 'er is kip’. Elk huis in de hoofdstraat lijkt wel een winkel te zijn, maar als je kijkt wat ze verkopen is het niets meer dan wc papier, schoonmaakmiddel en mayonaise. Geen bord waar op staat 'tomatensaus' of ‘brood’. 'Wat eten die mensen hier dan?’ zegt Zoë terwijl we ons bordje spaghetti wortelsaus leeg schrapen. ‘uh, kip misschien?’ antwoordt Olivier met een verdwaasde lach. ‘En hoe doen we dat met het ontbijt dan morgen?’ zegt Zoë nu iets serieuzer. Olivier kan zijn lach niet meer houden, ‘op straat verkopen ze ’s ochtends empanadas, met kip’.‘Uh’ zucht Zoë. Ze kan haar geluk niet op als we na veel rondvragen het ongeschreven teken voor ‘er is brood’ leren kennen. De geur van Boliviaans brood kenmerkt zich door het buiten hangen van een wit laken. Vanaf nu hebben we in ieder geval ontbijt.
Iedere avond voor het gemak van een goedkoop hotel kiezen is niets voor ons. Het betekent dat we niemand ontmoeten en dat schaadt onze dosis sociale ontmoetingen die de reis zo leuk maakt. We besluiten onze tent-truc in te zetten, alleen heeft niemand hier een tuin. Verstrooid zitten we twee maal op het centrale plein van een mini dorpje, bedenkend hoe we het gaan aanpakken. Nieuwsgierig komt een jongen naast ons zitten. Hij spreekt een woordje engels en wil dat met ons oefenen. Hij is tijdelijk in dit ‘doodse dorp’ als tussenpersoon voor de Chinezen die boortesten doen. Hij regelt overnachting voor zijn werkmannen in dit dorp en heeft voor ons wel een plekje vrij. Zo mogen wij gratis een nachtje proeven van het leven van een Boliviaanse harde werker. Ver van huis, kauwend op coca bladeren en met andere mannen een klein kamertje delend. Er is geen stromend water, dus een emmertje over het hoofd en een emmertje door het toilet is het welvaartsniveau.
De volgende dag zitten we opnieuw op het centrale plein, een paar dorpjes verderop. Er is een mooi grasveldje waar we onze tent kunnen zetten, maar we zouden graag nog een emmertje water over ons hoofd gooien na deze hete dag. Zoë vraagt een voorbijganger of hij misschien een plaats weet waar we kunnen douchen, zoals een schooltje. ‘Oh maar dat kan wel bij mij thuis hoor’ is de jongen zijn antwoord. De derde middag zitten we uren in het centrale park, te twijfelen of we door fietsen of toch voor een hospedaje kiezen. Als we net besluiten door te gaan, komt er een auto lang Olivier rijden. Het raampje draait open en Olivier bevindt zich even in dromenland als de man hem in het Vlaams toespreekt. ‘Dag meneer, hoe gaat het?’ zegt de man. Abrupt staat Olivier stil. ‘Mijn vader is van Belgie en is hier nu op vakantie, het huis is groot genoeg’ vervolgt hij daarna in het Spaans. Een uur later zitten we in een Spaanstalig huis naast het centrale plein Vlaams te praten terwijl we Boliviaanse cuñape eten. Philippe is getrouwd met de Boliviaanse Blanca. Ze wonen samen in het Belgische Brasschaat, maar komen jaarlijks drie maanden op bezoek bij de familie. De geur van Bolivia bevalt Philippe wel, hij blijft liever hier. Alleen kan Blanca de Westerse rijkdom niet laten varen, hoe ongelukkig ze daar ook lijkt. Haar tuintje is haar excuus vertelt Philippe. Zonde want hier bloeit zo veel meer. ‘Het zijn de rozen’ vertelt Blanca. die zijn zo mooi van kleur en ruiken zo lekker.
8 Comments
Heb je foto’s kunnen maken van de dames in hun vele lagen rokken over elkaar ? Op de duitse TV heb ik ooit een reportage gezien over een dames voetbal ploeg die zulke , vele lagen rokken over elkaar, dragen om te voetballen. Nie min waren die …..Tof dat jullie moeite gedaan hebben om het geitje te redden, of het nu in de pot beland is of nie belangrijk is dat het gespaart is gebleven van een lijdens weg. Had Olivier zijn gezicht willen zien toen hij aangesproken werd in het vlaams, het heeft waarschijnlijk eventjes geduurt eer hij kon antwoorden. Tof van die Belg om jullie uit te nodigen, wat een toevallen allemaal.
Hee Mia! Tot en met Santa Cruz hebben we niet zoveel van die dames gezien, want het is veel te warm voor zoveel kleren. Maar sinds we de bergen in gedoken zijn, zien we dagelijks veel van deze vrouwen. In de volgende blogs komen zeker een paar mooie foto’s :). We zijn ook benieuwd hoe het nu met het geitje gaat, als het nog leeft. En ja hoor, Olivier wist niet wat er gebeurde toen hij in het Vlaams werd aangesproken. Zulke ontmoetingen maken onze reis het allerleukst! Groetjes!
Hahaha ja, aan kip was er geen gebrek! zeker in combinatie met ‘arroz y papas’. Als jullie terug in Europa zijn, dan zullen we zeker eens cuñapes maken! Na nogal wat trial-and-error pogingen hebben we smaak van de verse cuñape op de markten van Santa Cruz bijna te pakken! 🙂 Nog veel plezier in Bolivia!!
Hahaha, alleen na een zware dag fietsen, smaakt een kippetje wel, maar dan is eigenlijk alles lekker. We hebben samen met Nair geprobeerd om cuñapes te maken, want Nair had het zelf nog niet gedaan. Ze zijn redelijk gelukt, maar de echte smaak en vorm zoals op de markt, vereist nog wat oefening. We proberen het zeker als we ooit eens terug thuis zijn 😉
Weeral zo’n mooi verhaal, echt genieten!
En dag geitje heeft zijn beste dag alvast gehad: zo zalig in de armen van Zoë…
doe zo voort!!!!
Ach ja dat arme gijtje wist niet wat hem overkwam. zo slapjes en dan toch nog moeten verzetten van de angst. Hoplelijk is het inmiddels groot en sterk 🙂
Ik krijg helemaal zin om ook de cuñape te proeven. Ook weer grappig dat jullie in het Vlaams aangesproken worden. Ik ben toch heel benieuwd hoe die mensen te horen hebben gekregen dat er twee fietsers in het dorp zijn die Vlaams en Nederlands spreken.
hahaha Ja die cuñapes ooooohh zo lekker! haha dat hadden ze gezien aan onze vlaggetjes!! 😉 Vandaar dat hij het raampje opendraaide en in het Vlaams begon 😛