parallax background

Homo Sapiens

sleeping in the snow, camp in extreme cold
Comfortabel slapen in extreme koude
mei 4, 2020
love for wood on the lower north shore
Liefde voor hout
mei 29, 2020
 

Dinsdag 3 maart - Kegaska

 

We staan te paraderen voor een groep verkeersborden. We maken blije foto’s en kletsen tegen de camera. Tussen de drukte van verkeerssignalen is het één bord waar het ons om gaat. In wit en groen staat er ‘Fin route 138’ . Het is het einde van de weg. De weg volgt de noordoever van de Saint Lawrence rivier, een rivier zo breed als een zee die uiteindelijk in de oceaan uitmondt. Net als de rivier volgt ook de autoweg tot de uitmonding van de oceaan, toch houdt hij hier in Kegaska al op. Er is een ontbrekende schakel van 425 kilometer tussen Kegaska en Vieux-Fort. Een arsenaal aan meren en oppervlaktewater maakt het bijna onmogelijk en zeer kostbaar om de weg te verbinden. Tussen de twee uiteinden van de weg wonen wel mensen, verspreid over een 9 tal dorpen. Met een totaal van 4.000 inwoners wonen zij in een gebied zo lang als Nederland en België samen en zijn over land onbereikbaar voor de buitenwereld. Behalve in de winter, dan vriezen al die meren dicht en vormen natuurlijke bruggen. Een dikke arctische kou en een laag sneeuw zorgt ervoor dat deze kleine groep bewoners toch hun dorp kunnen verlaten en de vrijheid kunnen beproeven op hun sneeuw-auto's, de sneeuwscooter. Vol nieuwsgierigheid naar deze onbekende wereld staan we aan de voet van “la route blanche”, de witte weg. Kegaska, waar we nu staan, is het eerste engelstalige dorp dat we tegenkomen in Quebec, maar op de Route Blanche zijn de gemeenschappen een mix van Franstalige Quebecois, Engelstalige Canadezen en Frans of Engels sprekende Innu, de inheemse bevolking. Allemaal zijn ze elkaars naaste buren en sterk verbonden als gemeenschap van de ‘Basse Côte-Nord’ maar toch zijn ze elkaars tegenpolen.

 

Het avondlicht valt als we nog een slaapplaats moeten zoeken. We hebben flink door geskied om hier op tijd te zijn. Er komt een serieuze storm aan en we moeten op zoek naar bescherming. Net als het er op lijkt dat we geen plek zullen vinden, stopt Charles om ons te vragen wat we zoeken. “Een plek beschermd van de wind om onze tent te zetten” zegt Zoë. “Ik heb een schuur” zegt Charles die rechtop zijn sneeuwscooter (ski-doo) staat en zijn schouders ophaalt. “Dat lijkt me prima” zegt Zoë met een glimlach. “Oke, volg me maar”. Hij maneuvreert een paar keer met zijn ski-doo om om te draaien en rijdt daarna zijn ‘oprit’ op. Nu er sneeuw ligt en er geen lijnen en barricades zijn, is eigenlijk alles een oprit. Hij gaat ons voor in zijn gigantische schuur die vol staat met hout, machines en troep. Zelfs in de schuur staat een houtkachel en hij vraagt ons "of het voldoet?". We knikken uitbundig. “Oh ja perfect, ik haal een bezem over de vloer en dan kunnen we hier zo slapen” zegt Olivier. Charles steekt het houtvuur in een handomdraai voor ons aan. Hij is een vollere man met dikke gebruikte handen. Iedere keer als hij iets gaat zeggen maakt hij een knikje, laat een rust pauze en steekt dan van wal. Met op het einde van zijn verhaal vaak een scheve glimlach en een zucht. Hij vertelt dat hij dit huis net heeft gekocht en het als zijn vissershuis in de zomer moet dienen, nu zijn ze alleen even op vakantie. Hij vraagt ons waar we de vorige nachten hadden geslapen. Blij vertellen we hoe we afgelopen nacht voor het eerst onder onze tarp, een gespannen doek, sliepen toen het plots ging sneeuwen. Het was maar -5 graden en volgens de voorspellingen zou dat zo blijven. In onze tent krijgen we vaak condens met zulke warme nachten en omdat en tarp slechts een dak is kan het mooi door waaien. Charles schud zijn hoofd, hij begrijpt er niets van. Als zijn vrouw Alice hoort dat Charles ons in de schuur heeft gelegd, biedt ze ons beschaamd een opwaardering naar kelder aan, daar is het warmer. Waarschijnlijk veel te warm voor ons maar we nemen het aanbod aan. We mogen ook blijven eten.

Aan tafel komen er veel gesprekken los. Charles groeide op in Blanc-Sablon, waar de geasfalteerde route aan de andere kant weer start. Voor zijn middelbare school moest hij naar Havre-Saint-Pierre en nam dan iedere 4 maanden een keer het vliegtuig naar huis. Het was een soort kostschool waar hij iedere dag om 6 uur opstond en om 8 uur naar bed moest. Hij weet nog hoe moeilijk het voor hem was om zijn eigen bed op te maken en kleren te wassen. Thuis waren dat taken van de vrouwen, dan legde zijn zus een schone set kleding op zijn bed en vertrok hij om hout te hakken en andere ‘mannen’ klusjes te doen. Zijn hogeschool heeft Charles nooit afgemaakt. Zoals hij het zelf zegt “Ik kon niet zwemmen en ben bang van water” zonder zwemdiploma kon hij niet slagen. Hij werkte als elektricien, schijnwerker en nu als visser. “Waarom in hemelsnaam ben je visser als je bang bent voor water?” vraagt Olivier lachend. “Ik ben ook zeeziek, maar het levert geld op”. Charles lijkt niet krap te zitten, met een licentie voor krab van een paar miljoen. Hij vist krab, kabeljauw en heilbot. Vroeger viste iedereen kabeljauw totdat de populatie bijna uitgestorven was. Krab was niks waard, je kreeg er geen habbekrats voor maar nu verdien je er goud aan. Voor heilbot, een enorme platvis zijn de licenties begrenst tot slechts 32 uur per jaar. Maar heilbot vist schijnbaar zo makkelijk dat vissers vaak aan hun quota zitten voordat de 32 uur om zijn. Een andere goudmijn. De visserij is een harde wereld hier, maar als je het goed speelt, zit je een paar maanden op de boot en ben je daarna rijk en vrij. Als kapitein moet Charles zelf aan boord staan als hij een licentie heeft. Charles heeft een licentie voor krab, maar twee van zijn bemanning hebben ook een licentie, die hij weliswaar gekocht heeft op hun naam. Terwijl we door kletsen over visserij, zeehondenindustrie en de Innu’s giert de wind langs de ramen. We blijven nog een nachtje voordat we in kalmte aan de Route Blanche beginnen.

 

We starten de Route Blanche met een ‘shortcut’, een snellere route over lokale achterdeur weggetjes. Daardoor missen we helaas het bord waarop het begin van de route blanche is aangeduid in drie talen, Frans, Engels en Innu. Onze korte route gaat over een smal bospaadje en zodra de bomen zich openen zien we voor ons de witte snelweg liggen. Een rij aan houten palen leidt de diepte in. Zo ver als het oog kan zien slingert de weg voor ons uit. De palen staan 5 meter uit elkaar en aan iedere kant van de paal gaat één laan. Het is een tweebaans weg die dagelijks nauwkeurig wordt geprepareerd door een sneeuwscooter met achter zich aan een grote wals. De snelweg is leeg op het moment dat wij invoegen. ‘haha, dit is makkelijk “ lachen we hard op. “de route gaat ons geen problemen meer geven” zegt Olivier terwijl hij zijn hand opsteekt naar de passeerden sneeuwscooter. Tegen het einde van de dag zijn er ons zo’n 40 tal mensen gepasseerd, dat is niet veel, toch is dat voor ons een drukte die we niet eerder hadden meegemaakt. Op een van de paaltjes doemt een bordje op “3 kilometer” staat er geschreven onder het symbool van een huisje. “daar gaan we lunchen" zegt Olivier. Hij zet zijn horloge op nul exact drie kilometer later staan we voor een prachtig rood hutje. We inspecteren het en stellen tevreden dat we daar zeker kunnen slapen vannacht, we weten namelijk dat er over 8 kilometer nog zo eentje staat. In het hutje is één bank aan de rechter wand en in de linker achterhoek staat een kachel. Buiten ligt een stapel met hout en we zien ook dat er klein aanmaakhout is. We maken onze lunch en zien meteen in dat deze trail een andere koek is. We weten exact waar de hutjes liggen, we kunnen onmogelijk verdwalen en in nood zijn er meer dan genoeg mensen die ons passeren. De trail mag dan afgelegen zijn, voor ons is het een stuk eenvoudiger dan de eerste maand op de ski's. Het enige dat we nu moeten doen, is skiën. Geen zorgen of de trail plots ophoudt, hoe de trail er bij zal liggen of dat we wel een veilige overnachting locatie vinden.

 

We skiën door tot de volgende hut en nemen onze intrek. De hutjes zijn neergezet als noodhutten vanuit de overheid. Lokale reizigers kunnen hier even opwarmen, of bij nood een onderkomen vinden. Het is niet de bedoeling dit als overnachting locatie te zien, maar er staat meer dan voldoende wind om het als excuus aan te nemen. Bovendien verwijzen alle locals ons naar de hutjes, we voelen ons dus allesbehalve bezwaard. Toch wachten we netjes met het uitstallen van onze spullen. Dat is maar goed ook, we krijgen heel wat bezoek. We horen de sneeuwscooter al van ver aankomen en het gas afnemen zodra ze bij het hutje komen. Het is de vaste ‘rokers en plas’ pauze. Een soort benzine station zonder benzine. We gaan steeds naar buiten om een praatje te maken. Veel van hen zijn Innu. Het volgende dorp op onze route is een Innu reservaat. Innu, betekent ‘mensen ’en in het Frans zijn ze ook wel bekend onder de term Montagnais, berg mensen. De Innu’s zijn de inheemse bevolking van het lage Oosten van Canada. Voor duizenden jaren leefden zij op dit land als jagers en verzamelaars. Hun leven was afhankelijk van de trek van de Caribou, maar ze jaagden ook eland, hert, beren, lynx en bevers. Ze visten voor zalm en verzamelde besjes, noten en esdoornsap. Zij waren nomaden die in de bergen woonden maar in de zomer met kano’s gemaakt van berkenbast naar de zee trokken om te ontsnappen aan de black fly. Aan zee jaagden ze op zeehond en eieren van vogels. Hoewel ze voorheen nomaden waren, liggen de Innu communities nu op vaste plaatsen. Het is het resultaat van de regering die hen dwong te verhuizen naar aangewezen locaties. La Romaine, drie dagen skiën hiervandaan, is een van die reservaten. Aan tafel bij Charles hadden we al nieuwsgierig en voorzichtig gevraagd naar de relatie tussen de ‘white’, zoals ze het zelf noemen en de Innu’s. We merkte een zekere haat-liefde relatie. Samen zijn ze elkaars buren, helpen ze elkaar en spelen Ijshockey en bingo, tegelijkertijd heerst er een ongelijkheidsgevoel van beide kanten. Charles was opvallende negatief over hun houding tegenover de natuur. “ze geven er niks om” zegt hij. Wij luisteren aandachtig en vragen naar het waarom. We zijn verbaasd als we horen dat ze “overal alles neer smijten”, “ze zich lam zuipen”, “ze niet werken" en ze “alles leeg vissen”.

We skiën tot la Romaine, met iedere avond veel wind. We slapen in de tent en er waait er een kleine sneeuw storm over. ’s Ochtends liggen onze spullen begraven onder een laag sneeuw. Het is een hele kunst om onze spullen sneeuwvrij in te pakken, maar we weten dat we vanavond alles kunnen laten drogen. We worden ontvangen door “white’ in het Innu reservaat. Dat is bijzonder, want je mag er alleen wonen als je ook iets voor de gemeenschap doet. Zij zijn beide docent. Ze kwamen daar zeven jaar geleden met een groot hart voor de inheemse bevolking, hun kunnen en hun kwetsbaarheid. Helaas zien we een diepe emotie van teleurstelling in hun harten verscholen gaan. “Het is onze schuld” zegt onze host “maar zij weten ook al te goed hoe ze daar gebruik van moeten maken” vult ze aan. Wij pakten hun land af, wij hebben het op gruwelijke wijze ‘ont-wild en wij gaven ze alles dat ze nodig hebben om te overleven: “geld, huizen, voeding, belastingvrij leven”. "Er is geen enkele economische aanmoediging. Als ze gaan werken, wordt hun huur niet meer gesubsidieerd. Het resultaat is een enorme problematiek van dronkenschap, misbruik, obesitas en illegale handel.” Ze vertelt verder. “Kinderen kunnen zelf bepalen of ze naar school willen, maar er is geen enkele motivatie. Er zijn veel kinderen die de middelbare school niet afmaken, en verder studeren is een uitzonderen. Als ik mijn studenten vraag wat ze later willen doen voor hun familie is het antwoord “geld vragen aan de overheid voor mijn familie”. Dit is de visie en de waarheid van de ‘White’, die heel erg negatief is. Onze ontmoetingen met de Innu zijn kort en oppervlakkig zodat we hun visie en waarheid niet horen. We zien wel iedere keer goedlachse en opgewekte mensen, families die samen reizen en een gezellige sfeer. De waarheid zal ergens in het midden liggen.

 

Samen met onze host gaat Zoë de volgende dag ijsvissen. Ze springt achterop de sneeuwscooter en ze rijden één uur de wildernis in. Een gebied van hier tot aan de noordpool waar niks anders dan bos en water te vinden is. Schoon en vrije natuur. “Tot hoever zijn er mensen geweest?” vraagt Zoë. “Overal” is zijn antwoord. Ook hij is constant opzoek naar onontdekte meren waar hij de grootste vissen kan vangen omdat het nog niet is leeg gevist. We scheuren over de dichtgevroren meren en zoeken naar oude gaten van Innu vissers “zij weten de beste plekjes”. Als we er een hebben gevonden, haakt hij een stukje kip aan de haak en gooit hem in het gat. Alles wat hij doet is zijn arm lichtjes heen en weer hoepelen. Zoë doet hem na en vist na tien minuten twee forellen uit het water. Mensen hier laten de vissen gewoon doodvriezen. “Dat wil ik niet” zegt ze stellig, ik wil ze zo snel mogelijk van hun lijden verlossen. Met haar eigen mes dood ze de vissen door het beest op het hoofd te slaan en met haar duim de kieuwen los te rukken. De gevoel van overleving overheerst het moordenaars gevoel. Het voelt zelfstandig, natuurlijk en gezond. Er is een groep innu die bij ons komen vissen. We drillen extra gaten en zo zitten we de rest van de dag met acht personen. Zoë heeft eigenlijk al een voldaan gevoel, we hebben genoeg vis voor ons en onze host. Echter ervaart ze een andere mentaliteit bij haar medevissers. Allemaal, ook bij haar host, gaat het om zo veel mogelijk en zo groot mogelijke vis. Ze willen meer dan nodig is.

“The white” of “the Innu", we zijn allemaal hetzelfde. Homo betekent mens en “Sapiens’ is wijs, wijs genoeg om technologie te ontwikkelen om overal te kunnen leven. Hopelijk wijs genoeg om te zien dat geluk niet echt afhangt van objectieve omstandigheden als rijkdom, bezit, gezondheid of zelfs sociale omgeving. Geluk hangt meer af van de correlatie tussen objectieve omstandigheden en de subjectieve verwachtingen. Als je een ossenwagen wilt en je krijgt er een, dan ben je tevreden. Als je een gloednieuwe Ferrari wilt en je krijgt een tweedehands Fiat, dan voel je je tekort gedaan. Onze hoog gespannen verwachtingen over een comfortabel en aangenaam leven en onze geringe tolerantie voor ongemakken en moeilijkheden hebben een dusdanig niveau bereikt dat we ons misschien wel veel ellendiger kunnen voelen dan onze voorouders zich ooit gevoeld hebben.

Misschien toch maar weer allemaal Jager-verzamelaars?

Comments are closed.