parallax background

Leven op de bergflank

maras inca site tijdens een rondreis in zuid peru
Moeder gans
juli 20, 2018
Tips voor een wereldreis op de fiets
Onze vijf huisregels op de fiets
augustus 6, 2018
 

Zondag 15 juli - Rio Berbejo

 

'Stop!' schreeuwt Olivier, maar het is al te laat. De ketting schiet van het buitenste tandwiel en perst zich vast tussen de spaken. We zijn net terug op de geasfalteerde weg na een afkorting over een hobbelige zandweg. We zetten de fietsen langs de kant van de weg en drie seconden later zijn ze daar, honderden bijtvliegen cirkelen rond ons lichaam en storten zich op onze benen en armen. Onder 2.500 meter hoogte heersen deze beestjes in het droge seizoen. Het maakt het fietsen stressvol en er zit niets anders op dan blijven klimmen totdat we hoog genoeg zijn. Een kwartier later en heel wat beten verder, ligt de ketting weer op zijn normale plaats en klauteren we verder de bergflank op.

 

Een paar dagen geleden verlieten we Cusco, op weg naar het noorden. We fietsen dwars door de Andes en krijgen klimmen en afdalingen van zestig kilometer voor de kiezen. Soms zijn we een hele dag aan het klimmen en hebben ’s avonds amper veertig kilometer op de teller. Toch is het geen moment saai want de bergflanken in Peru bruisen van het leven. Onderaan in de vallei heerst een tropisch klimaat met palmbomen, bananenplantages en eindeloze fruitstalletjes met avocado’s en gek fruit dat we niet kennen in Europa. Oude vrouwtjes en mannetjes met blinkende gouden en zilveren tanden zwaaien ons toe. Ze sjokken met grote balen suikerriet op de rug de berg af en het lijkt alsof ze ieder moment door hun tengere knieën zullen zakken. De bijtvliegjes deren ze niet. ‘We zijn eraan gewend’ zegt een van de vrouwen als er honderden vliegen rond haar hoofd cirkelen, zoals bij een koe in een vieze stal. ‘Een mens kan toch overal aan wennen’ schudt Olivier het hoofd vol ongeloof.

Mango-ijs staat op alle borden als we verder omhoog klimmen, maar hoe verleidelijk het klinkt, we willen niet stoppen en zelf als een stuk fruit leeggegeten worden. We fietsen langs lemen huisjes met houten balkonnetjes waarvan alle muren zijn volgeschilderd met de namen van de kandidaat burgemeesters. Iedere kandidaat heeft zijn eigen logo, de ene een voetbal, de andere een waterdruppel of een schepje. De kleren aan de waslijn verraden of de huizen bewoond zijn en zelfs in de meest vervallen huizen is soms een teken van leven. Voor het huis scheiden oude vrouwen het zand van het graan en de quinoa, ze doen de was of weven ingewikkelde doeken. Soms kunnen we binnen piepen in een van de huisjes en zien grote hopen mais en aardappelen die de hele woonruimte vullen. Hier zijn nauwelijks bijtvliegjes en koelt het ’s nachts stevig af. De kleine kinderen hebben een prachtige rode glos op het wangen en staren ons met donkere zwarte ogen aan.

 

Hoe hoger we komen, hoe minder leven er is. Boven 3.000 meter zien we plots overal zwartgeblakerde pannen onder een eenvoudig tentzeil. In de pannen suddert varkensvlees en aardappelen voor de hongerige vrachtwagenchauffeurs die hier passeren. Een eenvoudig tafeltje met vier plastic tuinstoelen maken het restaurant compleet. In de brede goten naast de weg stroomt het bergwater naar beneden. Auto’s staan stil in het midden van de weg terwijl mensen alle tijd nemen om de auto te wassen. Even verderop liggen grote zakken aardappelen in de goot om het zand eraf te spoelen. De aardappelen worden vervolgens boven 4.000 meter in de zon te droge gelegd zodat op een natuurlijke manier verbranden en krimpen. Zelfs matrassen worden in de goot gewassen en de mensen trappelen erop om het vuil eruit te krijgen. Tussen de huizen staan de kippen en koeien, terwijl de varkens regelmatig de straat oversteken, gevolgd door een oud vrouwtje met een bolhoed die probeert om ze met een houten stok en een sissend geluid terug naar de juiste kant te krijgen. Dronken mannen willen ons de hand schudden en bieden ons een glaasje bier aan, terwijl zijn vriend ernaast achteloos staat te plassen met zijn zaakje in vol ornaat.

Als we verder klimmen, moeten we even halt houden want op de bergflank kappen wat inwoners een paar bomen. De gekapte bomen vallen pardoes op de rijbaan en zigzaggend kunnen de auto’s er langs rijden. Met een luide schreeuw waarschuwt een vrouw dat er twee fietsers passeren. We fietsen snel voorbij en als we de bocht om zijn, valt er weer een boomstam midden op de weg. Het grootste gevaar is echter de rijstijl van de Peruanen. Zonder nadenken halen ze auto’s en vrachtwagens in op de bochtige wegen. Ze rijden het liefst in een rechte lijn naar beneden en bevinden zich meer op de verkeerde weghelft dan de juiste. Meer dan eens schrikken we ons dood als er weer een auto door de binnenbocht recht op ons afstormt. Ze toeteren luid om ons te waarschuwen, alsof wij op de verkeerde plaats fietsen. Dat toeteren krijgen ze op de rijles aangeleerd, als die al bestaan in Peru, want iedere auto, vrachtwagen of motor vindt het nodig om herhaaldelijk te toeteren als ze ons passeren.

 

Na het oneindige klimmen volgt plots het merkwaardige moment waarop je beseft dat je hoog zit en alles in de vallei veranderd is tot op miniatuurniveau. Dan realiseren we ons hoever we geklommen zijn. Veel leven is er niet meer op deze hoogte want alleen een ruw en bruin landschap blijft over. Toch zien we boven 4.000 meter mensen op de velden met grote zakken vol aardappelen. Het is oogsttijd en alles wordt met de hand gerooid. Met hele families werken ze op één veld, terwijl een van de vrouwen het eten kookt langs het veld. De laatste meters zitten we tussen de wolken en zien in de verte de bergpas waarna we terug zestig kilometer naar beneden duiken. De film van het leven op de bergflank speelt zich nu in omgekeerde richting af waarna we eindigen tussen de bijtvliegjes en weer snel klimmen naar een veilige hoogte.

 

Comments are closed.