Sinds we uit Breda vertrokken vertellen we iedereen dat we naar Zweden gaan. Meestal klinkt er een uitgesproken verbazing, maar een aantal mensen merkt op dat Denemarken gesloten is. “Wij gaan langzaam vooruit dus het duurt nog een paar weken voordat we aan de grens zijn. Hopelijk opent Denemarken” zeggen met een vastberaden positiviteit. Plan B is de ferry vanuit Duitsland naar Zweden, maar daar houden we eigenlijk geen rekening mee. Op 27 juni komt het verlossende nieuws: Denemarken opent de grens voor Nederlandse toeristen. Er is echter één clausule in de voorwaarden waar we niet zo blij mee zijn. Ze eisen zes nachten reservering in een vakantiehuisje, hotel of camping. Onderaan de pagina staat een telefoonnummer, de ‘hotline’ van de Deense grenspolitie. We verwachten een half geautomatiseerd antwoordapparaat dat dezelfde informatie als de website vertelt, maar een vriendelijke stem zegt goedemorgen. Drie minuten later weten we dat Denemarken binnenkomen geen enkel probleem zal zijn. Voor de zekerheid zorgen we voor een uitnodiging van vrienden uit Denemarken waar we, volgens de email, zes nachten zullen verblijven.
Het is twee dagen skaten naar de grensovergang die we uitgekozen hebben. Op maandagochtend vertrekken we bij Karsten waar we twee rustdagen hebben gehad om het slechte weer te overbruggen. Het regent weliswaar minder, maar de stormwind waait nog steeds even hard. Gelukkig gaan we in de goede richting en hebben het grootste deel de wind in de rug. Bij de stukken zijwind moeten we onze stokken zo stevig vasthouden dat we kramp in de handen krijgen. De laatste dagen volgden we de Noordzeeroute langs de kust, maar de sterke wind en het landschap bevallen ons niet. Het is leuk om over de dijken te skaten, maar na een halve dag wordt ook dit monotoon. We gaan terug naar het binnenland om de beschutting van de wind en de heuvels op de zoeken. Bij Karsten was het internet tergend langzaam waardoor onze routeplanning afhangt van de weg die voor ons ligt. Soms staan we voor een te drukke weg of een onverharde bosweg en skaten kilometers om via alternatieve wegen. Zigzaggend bereiken we het dorpje Jardelund, op een zucht van de grens. We skaten iedere dag ongeveer 45 kilometer en zoeken dan een huis om onze watervoorraad te vullen. De waterzakken in de rugzakken zijn ieder twee liter en we hebben een waterzak van vier liter waar we mee douchen en koken. Daarna skaten we verder totdat we een mooie plaats vinden om de tent op te zetten. We hebben net ons water gevuld bij het huis op de hoek en staan klaar om verder te skaten. “Dat gras ziet er wel erg aanlokkelijk uit” zegt Olivier als we onze skates opnieuw aanhebben. De vrouw die ons het water liet vullen, was ontzettend vriendelijk en geïnteresseerd. “Zullen we vragen of we hier mogen staan. Ik denk dat ze het wel leuk vindt” zegt Zoë onmiddellijk. Ze is dolgelukkig om ons te kunnen helpen en nodigt ons alvast uit voor het ontbijt de volgende ochtend.
De Deense grens is gebarricadeerd met grote zandzakken. Een auto kan er onmogelijk passeren, maar met de skates is er net plaats genoeg om er langs te glippen. Aan de overkant staat een lantaarnpaal met verschillende camera’s. “Ze hebben ons sowieso gezien. Wie weet krijgen we over een paar minuten bezoek” zegt Zoë. “Als ze ons terugsturen, zijn we op zijn minst in Denemarken geweest” sust Olivier. Denemarken is land nummer 24 op onze wereldreis en de grensovergang was voor een keertje niet over een brug. De eerste uren en dagen in een land vallen de verschillen het meeste op. Daarna wennen nieuwe dingen snel en kunnen we nauwelijks benoemen wat er anders is in het nieuwe land. Daarom proberen wij altijd op de eerste dag op te schrijven wat ons opvalt. Dat lijstje is heel uitgebreid na de eerste dag, en er komen geleidelijk slechts een paar eigenaardigheden bij. Bovendien is Denemarken volledig onbekend voor ons. Want als we eerlijk zijn, kunnen we geen vijf dingen opnoemen die typisch Deens zijn. Het enige dat we kunnen bedenken is Kopenhagen, Vikkingen en Legoland. Een halve dag later kunnen we heel wat aan dat lijstje toevoegen.
De vele maïsvelden uit Duitsland maken plaats voor uitgestrekte graanvelden die golvend bespeeld worden door de wind. Ze geven het landschap een prachtige goudachtige kleur waartussen boerderijen en kleine bossen verdeeld liggen. Het voelt onmiddellijk meer natuurlijk dan Duitsland. Hoewel het allemaal landbouw is, lijken er meer bomen tussen de velden te staan, zijn de bermen wilder en ontbreken de strakke lijnen uit Nederland. Melkveebedrijven zijn vervangen door varkensstallen die met hun pietluttig kleine raampjes de droevige leefomstandigheden van de varkens verbergen. Alleen de stank verraadt de varkens, en soms een bordje met een glimlachend biggetje naast de oprit van de boerderij. Denen blijken gek te zijn op varkensvlees, en tevens een van de grootste exporteurs naar het buitenland. We volgen de bordjes met fietsroutes die ons een paar keer over lange onverharde wegen leiden. Het wemelt van de fietsers met bepakking, allemaal Denen op pad in eigen land, met fietshelm en een geel hesje. Denemarken, en vooral Kopenhagen, staat bekend als een echt fietsland, al kan er niets voldoen aan de Nederlands standaard die wij gewend zijn. De wegen zijn weliswaar rustig, maar langs drukke wegen zijn er niet altijd vrijliggende fietspaden en soms is er een gevaarlijke kruising over een drukke weg die in Nederland altijd via een tunnel of een brug zou zijn. De routes zijn heel goed bewegwijzerd en vooral de voorzieningen voor fietsers zijn ongelofelijk. Er staan ontelbare bankjes langs de fietsroutes, maar de grootste meerwaarde zijn de gratis kampeerplaatsen. Er bestaan in Denemarken meer dan 1000 plaatsen waar je gratis je tent mag opzetten. Soms is het een natuurgebied of een bos waar een bankje is voorzien. Soms zijn het volledig ingerichte kampeerplaatsen met een shelter, een houten constructie met drie wanden en een dak, een eenvoudige toilet, brandhout, een tafel en vuilnisbakken. In Nederland heeft Staatsbosbeheer alle paalkampeerplaatsen permanent gesloten, terwijl er in Denemarken net honderden extra zijn geopend. Alle plaatsen zijn bijzonder schoon, terwijl ze in Nederland gesloten werden doordat er zoveel afval wordt achtergelaten en vuur wordt gemaakt terwijl het niet mag. Zijn de Denen zoveel braver dan wij?
Ze zijn alleszins ontzettend trots. Overal wapperen Deens vlaggen zodat het lijkt alsof het iedere dag een feestdag is. Op heel veel producten uit de supermarkt staat ‘product of Denmark’ en de meeste Denen die we spreken, vertellen met trots over hun land. Dat doen ze overigens allemaal in het Engels of het Duits, want Deens is een volledig andere taal. Heel af en toe is er een woord dat op het Nederlands lijkt, maar het Deens alfabet kent drie extra tekens: Æ, Ø, and Å, die voor een bijna Aziatisch klankenspel zorgen. De eerste dagen roepen alle fietsers ‘bonjour’ of ‘bon route’ naar ons. “Ze denken allemaal dat ik de Franse vlag heb” zegt Zoë steeds weer. Olivier is ervan overtuigd dat we het niet goed verstaan en het waarschijnlijk iets Deens is. Een paar dagen later leren we dat ze ‘god tur’ roepen, wat zoveel betekent als ‘goede reis’. Goedendag zeggen is gelukkig heel makkelijk. ‘Hi’ zeggen we tegen iedereen, maar daar stopt onze woordenschat. Als we echt in Zweden of Noorwegen willen wonen, zullen we toch beter ons best moeten doen.